EHRM geeft de nieuwe regering huiswerk
20 december 2007
EHRM geeft de nieuwe regering huiswerk
Sinds deze week hebben we eindelijk een nieuwe regering. Wat op haar prioriteitenlijstje
staat, is voorlopig nog niet duidelijk. Het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens gaf alvast enkele duidelijke indicaties... In november slaagde België
erin om maar liefst 5 veroordelingen door het Hof te verzamelen.
De meest opvallende zaak is ongetwijfeld de zaak Lelièvre (EHRM, Lelièvre tegen België, 8 november 2007). U herinnert zich Lelièvre wellicht nog als de handlanger van Dutroux. De man werd in 2004 veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf wegens ontvoering en opsluiting van kinderen, samenzwering tot ontvoering en tot mensen- en drugshandel. Een niet onbelangrijk detail is dat Lelièvre op het moment van zijn veroordeling al bijna 9 jaar in de gevangenis verbleef. En uiteraard is dat nu precies het probleem waarover het Hof zich moest buigen.
Artikel 5, §3 van het EVRM stelt dat wie gearresteerd is, het recht heeft
om binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in
vrijheid te worden gesteld. De invrijheidsstelling kan afhankelijk worden gesteld
van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
Of een termijn ‘redelijk’ is, moet beoordeeld worden volgens de
omstandigheden van de zaak. Zo moet rekening gehouden worden met de complexiteit
van de zaak en de houding van de partijen.
Uiteraard trekt het Hof de noodzaak van een voorlopige hechtenis in deze zaak
niet in twijfel. Het gaat om ernstige misdrijven en er waren voldoende aanwijzingen
van schuld. Tegelijkertijd benadrukt het Hof dat het recht op berechting binnen
een redelijke termijn een fundamenteel recht is. Lelièvre verzocht meermaals
om invrijheidsstelling. Geen van de verzoeken werd onderzocht en er werd nooit
overwogen of alternatieve maatregelen konden volstaan.
Verder gaat het Hof na of de lange duur van de hechtenis aan de overheid te
wijten is. Het onderzoek nam meer dan zes jaar in beslag. Hoewel één
en ander vlotter had gekund, aanvaardt het Hof dat de complexiteit van de zaak,
en de grote mediatisering ervan, de lange duur van het onderzoek kunnen verantwoorden.
Dat er ook nog twee jaar verliepen tussen de afsluiting van het onderzoek en
de start van het proces, kan bij het Hof op minder begrip rekenen. Het Hof veroordeelde
België dan ook wegens schending van de redelijke termijnvereiste.
Een tweede interessante zaak (EHRM, Tillack tegen België, 27 november
2007) is deze van de Duitse journalist Tillack. Tillack werkte van 1999 tot
2004 in Brussel voor het Duitse weekblad Stern. In 2002 publiceerde hij twee
artikels gebaseerd op confidentiële documenten van OLAF, het Europese anti-fraude
agentschap. Uiteraard ging dit niet onopgemerkt aan OLAF voorbij. Zij waren
ervan overtuigd dat Tillack een ambtenaar omgekocht had, en openden prompt een
onderzoek. Toen dit in februari 2004 nog steeds geen resultaat had opgeleverd,
legde OLAF klacht tegen onbekenden neer bij de Belgische onderzoeksrechter.
Het gevolg was een grondige huiszoeking, waarbij onder andere een hoop documenten,
twee computers en zes mobiele telefoons in beslag genomen werden. Het onderzoek
leidde nooit tot een aanklacht.
Intussen riep Tillack de hulp in van de Europese ombudsman. Deze onderzocht
het dossier, en kwam tot de conclusie dat de beschuldiging van omkoping enkel
gebaseerd was op geruchten verspreid door een andere journalist.
Tillack besloot uiteindelijk naar het EHRM te trekken. Hij meende dat de huiszoeking
en de inbeslagneming die ermee gepaard ging, een inbreuk vormde op zijn vrijheid
van meningsuiting (art. 10 EVRM). Ook het Hof komt tot dit besluit. Het benadrukt
het belang van het journalistiek bronnengeheim. Dit kan niet zomaar aan de kant
gezet worden, zelfs niet als men vreest dat informatie onrechtmatig verkregen
werd. Het bronnengeheim vormt een belangrijk onderdeel van het recht op informatie
en dus moet er zorgvuldig mee omgesprongen worden, zeker in gevallen zoals dit,
waarbij de verdachtmakingen weinig gefundeerd bleken. Hoewel de redenen voor
het onderzoek ‘relevant’ geacht werden, oordeelde het Hof dat ze
onvoldoende waren om een dergelijke onderzoek te verantwoorden.
In drie andere zaken (in de zaken Hamer tegen België, Iwankowski en anderen tegen België en Raway en Wera tegen België) werd België veroordeeld voor de al te lange procesduur.
Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.