70 jaar mensenrechten: terugblikken en vooruitkijken

09 januari 2019

Zeventig jaar mensenrechten was een geschiedenis van vallen en opstaan.

Geschreven door Laurens Lavrysen [*] voor het december 2018 nummer van het Tijdschrift voor Mensenrechten. [**]

Op 10 december 2018, dag van de mensenrechten, vierden we de zeventigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Op 10 december 1948 werd deze Verklaring aangenomen in de schoot van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In de onmiddellijke naoorlogse periode werden de mensenrechten gezien als een rem op het soort horror dat de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder dan de gruweldaden van het naziregime, kenmerkte. In de Preambule van de Verklaring vertaalt zich dat in de erkenning “dat terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan.”

Hoewel het formeel geen juridisch bindend document vormt, kan het belang van het UVRM als oorsprong van ons hedendaagse mensenrechtenbegrip moeilijk onderschat worden. Als een soort internationale Magna Carta, zijn de dertig artikelen van het UVRM in de loop van zijn zeventigjarige geschiedenis uitgegroeid tot moreel kompas, aan de hand waarvan onrecht wereldwijd wordt afgemeten, en tot strijddocument voor mensenrechtenactivisten wereldwijd. Bovendien schuilt het belang van het UVRM mee in het feit dat de manier waarop de mensenrechten in deze Verklaring werden opgesomd een sterke invloed heeft uitgeoefend op het opstellen van latere juridisch bindende mensenrechtenverdragen. Denk maar aan het voor de Belgische rechtsorde zo belangrijke Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat in 1950 werd aangenomen.

Zeventig jaar mensenrechten was een geschiedenis van vallen en opstaan. Het duurde decennia voor staten echt wenden aan het feit dat mensenrechten er niet enkel waren om het individu te beschermen tegen de uitwassen van andere staten, maar ook tegen zichzelf. Na afloop van de Koude Oorlog kenden de mensenrechten begin jaren 1990 een hoogconjunctuur. Sommigen spraken in dit verband van het einde van de geschiedenis, van het begin van een tijdperk waarin de liberale democratie met respect voor de mensenrechten voor eens en voor altijd wereldwijd het hegemoniale politieke model zou blijven. Tegenwoordig is het dan weer bon ton om te beweren dat het mensenrechtenproject zich in crisis bevindt. De dominantie van het veiligheidsdiscours in post-9/11-tijden, het verwateren van de internationale gedachte ten gevolge van de wereldwijde financiële crisis van 2008 en de toename van nationalistisch populisme in landen als Hongarije, de Verenigde Staten en Brazilië, betekenen uiteraard nieuwe uitdagingen voor de mensenrechten.

In plaats van cynisch of defaitistisch te worden, is het echter belangrijk om te beseffen dat successen op vlak van de mensenrechten doorheen de geschiedenis nooit zonder slag of stoot geboekt werden, maar slechts ten gevolge van de juridische of politieke strijd van individuen en mensenrechtenbewegingen. Denk wat België betreft maar aan het doorzettingsvermogen dat Paula Marckx en advocate Moni Van Look tot in Straatsburg dreef om de discriminatie van buitenhuwelijkse kinderen uit ons familierecht te bannen. Of denk vandaag aan het prachtige werk van de Liga voor Mensenrechten, indien nodig tot in het Grondwettelijk Hof, om een tegengewicht te bieden aan de ondoordachte idee dat je vrijheid zomaar kan ruilen voor veiligheid. Zeventig jaar mensenrechten is zeker een mooie gelegenheid om feest te vieren, niet toevallig is binnen de Liga dan ook het idee gerijpt om de streven naar de erkenning van de dag van de mensenrechten als officiële feestdag. Deze verjaardag is bovenal een moment om stil te staan bij de verwezenlijkingen uit het verleden om hieruit moed te putten met het oog op het verderzetten van de mensenrechtenstrijd, want het werk is nooit af.

Graag zou ik ook even willen stilstaan bij een andere verjaardag. Niet zo lang geleden, op 22 september 2018, was het twintig jaar geleden dat Semira Adamu stierf ten gevolge van verstikking met een kussentje door twee rijkswachters tijdens haar gedwongen repatriëring. Ik herinner mij nog goed hoeveel indruk dit naliet op de toen tienjarige versie van mijzelf, met nog maar een pril ontluikend besef van de ruimere wereld om ons heen. Het idee dat iemand kon sterven in een land als België, louter en alleen omdat zij ergens anders geboren was, blijft ook twintig jaar later moeilijk te vatten. We moeten Semira Adamu en de schandvlek van haar trieste lot blijven herdenken, als een herinnering aan het feit waartoe ontmenselijking kan leiden. Het feit dat woorden zoals ‘illegalen’ of ‘transmigranten’ courant weerklinken in het maatschappelijk debat, toont de blijvende nood aan voor de mensenrechtenbeweging om te hameren op het feit dat een persoon nooit zomaar tot een probleem gereduceerd mag worden. Het uitgangspunt moet altijd zijn dat een persoon in de eerste plaats moet erkend worden als een mens die rechten geniet, louter en alleen omwille van zijn of haar mens-zijn. Na zeventig jaar blijven mensenrechten meer dan ooit nodig, voor u en voor mij, maar het meest van al voor zij die met ontmenselijking bedreigd worden.


Voetnoten

[*] Laurens Lavrysen is postdoctoraal onderzoeker aan het Human Rights Centre van de Universiteit Gent en hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Mensenrechten.

[**] Dit stuk verscheen als interview in het Tijdschrift voor Mensenrechten in december 2018 (nr.4, p. 3). Vond je het interessant en wil je nog meer lezen? Abonneer je dan op het Tijdschrift voor Mensenrechten. Het Tijdschrift voor Mensenrechten is een uitgave van de Liga voor Mensenrechten en komt vier keer per jaar uit. De redactie is autonoom.

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.