Omstreden databewaringsrichtlijn niet vernietigd!
01 maart 2009
Het Europese Hof van Justitie sprak zich deze maand uit over de rechtszaak die de Ierse regering had aangespannen tegen de Europese databewaringsrichtlijn. Het Europese Hof was van mening dat de richtlijn wel degelijk op de juiste rechtsgrond steunde.
Het Europese Hof van Justitie sprak zich deze maand uit over de rechtszaak die de Ierse regering had aangespannen tegen de Europese databewaringsrichtlijn. Het Europese Hof was van mening dat de richtlijn wel degelijk op de juiste rechtsgrond steunde. Op de meest relevante vraag, of deze richtlijn geen inbreuk betekent op fundamentele mensenrechten, besloot het Europese Hof niet te antwoorden.
De databewaringsrichtlijn verplicht telecomoperatoren en internetproviders om de internet- en telefoniegegevens van alle EU-burgers tot maximum twee jaar bij te houden. Het gaat meer bepaald om de verkeers- en locatiegegevens (zoals wie met wie, waar, wanneer en hoe lang gebeld heeft), met uitzondering van de inhoud van de gevoerde communicatie. Een ingrijpende maatregel dus op het vlak van privacy. De discussie die de uitgevaardigde richtlijn met zich meebrengt, splitst zich op in twee afzonderlijke twistpunten.
Een eerste twistpunt omvat de wijze waarop de Raad van de Europese Unie (samengesteld uit de betrokken ministers van de verschillende lidstaten) het wetsvoorstel voor een algemene bewaarplicht diende te stemmen. Of er gestemd moet worden met unanimiteit van stemmen of enkel met een gekwalificeerde meerderheid vloeit voort uit de rechtsgrond waarop het wetsvoorstel gebaseerd is. Als het over de harmonisatie van de interne markt, de zogenaamde eerste pijler, gaat dan stemt men volgens het principe van de gekwalificeerde meerderheid. Indien de maatregel valt binnen het beleidsdomein Justitie en Binnenlandse Zaken, de zogenaamde derde pijler, dan is er unanimiteit nodig; zodoende heeft iedere lidstaat een vetorecht.
De Raad kaderde de algemene bewaarplicht binnen de eerste pijler, het harmoniseren van de interne markt, op basis van de gevolgen van de bewaarplicht voor operatoren en providers. Op die manier had men geen nood aan unanimiteit van de stemmen. De Ierse regering oordeelde echter dat aangezien de richtlijn het doel heeft ernstige criminaliteit te bestrijden de richtlijn wel degelijk een maatregel was die men moest aannemen binnen het beleidsdomein Justitie en Binnenlandse Zaken. Vandaar dat de Ierse regering in 2006 een verzoek tot vernietiging indiende bij het Europese Hof voor Justitie, later gesteund door de regering van Slovenië. Het Europese Hof gaf de Europese Unie echter gelijk in haar recente arrest van 10 februari. Het Hof oordeelde dat de richtlijn wel degelijk binnen de eerste pijler moest worden aangenomen aangezien de richtlijn de verplichtingen ten aanzien van telecomoperatoren en internetproviders regelt en niet zozeer het gebruik van deze gegevens door politie en justitie.
De eerste discussie gaat dus over de technische aspecten van de totstandkoming van de richtlijn, het tweede discussiepunt gaat over een mogelijke schending van de fundamentele rechten van de mens. Heel wat burgerrechtenorganisaties die het recht op privacy proberen te vrijwaren, hebben de richtlijn al zwaar onder vuur genomen. Het fundamentele recht op privacy dat iedere EU-burger geniet, wordt door deze richtlijn immers serieus op de helling gezet zonder dat de noodzaak ervan werd aangetoond. Het grote probleem is dat de richtlijn een algemene bewaarplicht introduceert die van ruim 493 miljoen Europese burgers potentiële verdachten maakt. Nu kan het bewaren van telecommunicatiegegevens in bepaalde omstandigheden zinvol zijn, maar nergens wordt aangetoond waarom minder ingrijpende maatregelen (zoals het bewaren van telecommunicatiegegevens bij bepaalde misdrijven, indien er concrete aanwijzingen bestaan en er een machtiging van een onafhankelijke rechter is) niet langer volstaan. Bovendien voert de richtlijn zelf nagenoeg geen beperkingen in ten aanzien van de toegang tot, en het gebruik van, de gegevens die uit de algemene bewaarplicht zullen voortkomen. Men kan de databewaringsrichtlijn dan ook moeilijk proportioneel noemen ten aanzien van haar vooropgestelde doel, het bestrijden van ernstige criminaliteit.
In april 2008 besloten 43 burgerrechtenorganisaties uit de Europese Unie zich als 'friends of the court' aan te sluiten bij de hangende rechtszaak die Ierland had opgestart bij het Europese Hof van Justitie. Zij oordeelden immers dat naast de discussies of de databewaringsrichtlijn wel op basis van de juiste rechtsgrond was aangenomen, het Hof zich ook best zou uitspreken over een veel belangrijker aspect, namelijk of de databewaringsrichtlijn al dan niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en meer bepaald met artikel 8 dat het recht op privacy moet vrijwaren. Jammer genoeg oordeelde het Hof dat aangezien de richtlijn terecht binnen de eerste pijler, m.b.t. harmonisatie van de interne markt, was aangenomen en nagenoeg geen bepalingen invoerde ten aanzien van de toegang tot, en het gebruik van, deze gegevens door politie en justitie, men ook geen uitspraak moest doen over het feit of deze richtlijn al dan niet in strijd is met het recht op privacy.
Dit is natuurlijk zeer jammer aangezien het een uitgelezen kans was voor het Europese Hof voor Justitie om uitspraak te doen over het aspect privacy en de proportionaliteit van de algemene bewaarplicht. De gevolgen van deze uitspraak zijn bovendien enorm. Vermits het Hof oordeelde dat de databewaringsrichtlijn geen (minimale) voorwaarden oplegt voor toegang tot, en het gebruik van, deze gegevens door politie en justitie kunnen de Europese lidstaten of een nationale rechter zelf oordelen over wat toelaatbaar, en dus proportioneel zou zijn in overeenstemming met artikel 8 EVRM. De referentie in de databewaringsrichtlijn naar de strijd tegen 'ernstige' criminaliteit zou volgens het Hof daarbij slechts indicatief zijn. Concreet betekent dit dat men de toegang tot, en het gebruik van, deze gegevens op het niveau van de lidstaten zowel kan uitbreiden als inperken. Tot zover dus de harmonisatie op Europees vlak.
Anderzijds sluit dit arrest toekomstige acties van burgerrechtenorganisaties niet uit. Zo kan het voorlopige arrest van januari 2008 van het Federale Grondwettelijk Hof van Duitsland perfect ingepast worden in de argumentatie van het Europese Hof voor Justitie. Het Duitse Grondwettelijke Hof oordeelde namelijk dat de Duitse omzetting van de databewaringsrichtlijn op enkele punten in strijd was met de Duitse grondwet. Het Hof verbood daarbij niet het verzamelen van internet- en telefoniegegevens op zich, maar beperkte wel het gebruik van die gegevens.
We kunnen alleen maar hopen dat de Belgische regering, die de databewaringsrichtlijn nog moet omzetten, voor een minimale omzetting zal kiezen of, indien niet, dat het Belgische Grondwettelijke Hof even moedig zal zijn bij een vernietigingsberoep als haar Duitse evenknie. En, wie weet, moet het Europese Hof voor Justitie in de toekomst, op basis van een prejudiciële vraag van een nationaal Grondwettelijk Hof, alsnog uitspraak doen over de kern van de zaak en beslist het om de omstreden databewaringsrichtlijn te vernietigen omwille van een disproportionele schending van het recht op privacy… Momenteel zijn er twee zulke verzoeken ingediend, één bij het Duitse Grondwettelijke Hof door het Arbeitskreis Vorratsdatenspeicherung en één bij het Ierse Grondwettelijke Hof door Digital Rights Ireland.
Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.