Standpunt over de hervorming van het strafprocesrecht

16 maart 2018

I. Inleiding

Een snelle, efficiënte en rechtvaardige justitie, dat is het doel van de minister van Justitie met zijn hink-stap-sprong.

Vandaag is de hervorming van de strafprocedure onderwerp van debat en de vraag die voorligt is of de geplande hervorming zal leiden toe een snellere, efficiëntere en meer rechtvaardige procedure.

Uit de talrijke reacties die al geuit zijn op de voorstellen tot hervorming blijkt dat momenteel niemand erg gelukkig is met de plannen tot wijziging.

Het requisitoor van het openbaar ministerie laat geen twijfel mogelijk: ongrondwettelijk, onbetaalbaar en onnodig.  Ook de vereniging van onderzoeksrechters is hard in de kritiek: onwerkbaar en nefast voor het onderzoek.  Zij krijgen bijval van de OBFG, de Ligue des droits de l’homme en tal van andere organisaties.

Vanuit de Liga voor mensenrechten werd nog geen standpunt naar buiten gebracht om de zeer eenvoudige reden dat we tot vorige week niet over teksten beschikten.

Nu we deze wel hebben kunnen ook wij ons aansluiten bij de meest gehoorde kritiek: deze hervorming kadert in de drang van de overheid naar een beperking van de rechtelijke macht ten voordele van de uitvoerende macht.

De voorgestelde overheveling van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter naar het openbaar ministerie is voor de Liga voor Mensenrechten een bijzonder kwalijke trend.  Het openbaar ministerie is immers als vervolgende en belanghebbende partij rechtstreeks in het proces betrokken.  De onderzoeksrechter daarentegen staat, als onafhankelijke en onpartijdige stem, in voor de bescherming van de grondrechten en vrijheden van de burgers. De aanwezigheid van een actieve onderzoeksrechter is nodig voor het waarborgen van een onafhankelijk toezicht op het onderzoek.  Het is alleen de onderzoeksrechter die de belangen van de verdachte kan afwegen tegen het belang van de criminaliteitsbestrijding.

Bovendien deelt de Liga voor Mensenrechten ook de mening dat de voorgestelde hervormingen niet kunnen uitgevoerd worden zonder de toekenning van aanzienlijke bijkomende financiële middelen.

Het voorzien van de mogelijkheid om in alle gevoerde onderzoeken bijkomende onderzoeksmaatregelen te vragen zal, net als het voorzien van meer mogelijkheden tot het indienen van een beroep, ongetwijfeld tot veel meer procedures leiden.  Bovendien zal ook in vele gevallen dubbel werk gedaan worden.  De parketmagistraat voert het onderzoek en de rechter van het onderzoek zal, telkens dat voorzien is, nogmaals het dossier moeten doornemen om na te gaan of de geplande onderzoeksmaatregelen nodig zijn. 

Tenslotte ziet de Liga voor Mensenrechten ook problemen met betrekking tot de toegang tot het recht.

Om dit duidelijk te maken worden de geplande hervormingen bekeken vanuit zowel het standpunt van de verdachte als vanuit het standpunt van het slachtoffer.

II. Toets aan de praktijk: houden de voorgestelde hervormingen een verbetering in van de toegang tot het recht?

1° vanuit het standpunt van het slachtoffer

 Mevrouw Y wordt geslagen door haar echtgenoot.  Ze wordt opgenomen in het ziekenhuis en is ernstig gewond.  Haar kaak is gebroken en ze heeft zware kneuzingen in het aangezicht.

Zij dient klacht in tegen haar echtgenoot bij de politie.

Wat gebeurt er vandaag?  De klacht van mevrouw wordt genoteerd door de politie en overgemaakt aan het parket.  Er wordt een opsporingsonderzoek opgestart, maar na enige maanden besluit het parket de zaak te seponeren wegens ‘gering maatschappelijk belang’. De vraag om bijkomend onderzoek te voeren wordt geweigerd.

Op dit moment heeft mijn cliënte twee mogelijkheden:

  1. Ze kan haar -ondertussen ex- partner dagvaarden voor de burgerlijke rechtbank en een schadevergoeding vorderen.
  2. Ze kan haar -ondertussen ex-partner rechtstreeks dagvaarden voor de correctionele rechtbank.  De rechtbank zal dan oordelen en desgevallend mijnheer veroordelen tot betaling van een schadevergoeding en hem een straf opleggen.

Wat zullen de mogelijkheden zijn van mijn cliënte in de toekomst als de voorgestelde wijzigingen aanvaard worden?

Cliënte zal een klacht neerleggen bij de politie, die start een onderzoek op en besluit te seponeren wegens ‘gering maatschappelijk belang’.  De vraag om bijkomend onderzoek wordt geweigerd.

Op dat moment zal mijn cliënte niet meer de mogelijkheid hebben om een rechtstreekse dagvaarding ui te brengen.

Zij heeft alleen volgende mogelijkheden:

  1. Ze kan beroep aantekenen tegen de weigering om bijkomend onderzoek te voeren bij de ‘rechter van het onderzoek’.  Dit leidt niet noodzakelijk tot een tegensprekelijk debat.
  2. Ze kan beroep aantekenen tegen de beslissing tot sepot, maar hier geldt dezelfde bemerking.
  3. Ze kan nog steeds een dagvaarding uitbrengen voor de burgerlijke rechtbank.  Als haar ex-partner verstek laat gaan en/of hij is onvermogend zal hij zonder meer wegkomen met de geweldpleging.

In het aangehaalde voorbeeld heeft mijn cliënte ‘het geluk’ dat de dader gekend is. Stel dat ze zou aangevallen zijn door een onbekende dader dan zou ook een dagvaarding voor de burgerlijke rechtbank volledig uitgesloten zijn.  In dat geval blijft het slachtoffer volledig in de kou staan.

Bovendien zijn er heel wat drempels bij het instellen van een burgerlijke vordering.  Het is zo goed als onmogelijk om een dergelijke procedure te voeren zonder advocaat.  Het slachtoffer zal dus, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toekenning van een pro Deo advocaat, zelf moeten instaan voor de betaling van het ereloon van de raadsman.  Het slachtoffer zal bovendien ook de kosten van de gerechtsdeurwaarder dienen te betalen, net als het rolrecht en de bijdrage voor het fonds voor juridische tweedelijnsbijstand.

Stel dat de vordering zou worden afgewezen dan loopt het slachtoffer ook nog het risico veroordeeld te worden tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding.  Een slachtoffer dat door de gevolgen van een geweldpleging mogelijk geconfronteerd wordt met een inkomensverlies zal volledig uitgesloten zijn van enig effectief rechtsmiddel.

2° vanuit het standpunt van de verdachte

Eén van de argumenten ter verdediging van de voorgestelde hervormingen is dat het thans bestaande onderscheid in behandeling van de zaak tussen een ‘opsporingsonderzoek’ en een ‘gerechtelijk onderzoek’ niet kan verantwoord worden. 

Niemand betwist dat een hervorming nodig is om dit onverdedigbaar onderscheid uit de wereld te helpen.  In die zin kunnen de voorgestelde hervormingen dan ook toegejuicht worden, al zijn ze grotendeels overbodig gelet op het wetsvoorstel dat op 8 maart j.l. gestemd werd in de Kamercommissie justitie .  In elke zaak zal je als rechtstreeks belanghebbende evenveel rechten hebben om inzage te vragen van het dossier of om bijkomende onderzoeksmaatregelen te vragen.  Bij een weigering om hierop in te gaan zal de mogelijkheid bestaan om hiertegen beroep aan te tekenen.

Tot zover houden de voorgestelde wijzigingen dan ook een grote verbetering in.

Hierbij moeten echter twee kanttekeningen geplaatst worden:

  • Het voorstel tot hervorming geeft de vermoedelijke dader effectief veel meer mogelijkheden dan thans voorzien.  De vraag is of deze mogelijkheden wel altijd effectief zullen zijn.  Zo is er de mogelijkheid van de vermoedelijke dader om beroep aan te tekenen tegen de weigering van het parket om bepaalde onderzoekshandelingen te stellen.  Los van de vraag of een rechter het parket kan opleggen bepaalde handelingen toch te stellen blijft de vraag of het parket ook effectief gevolg zal geven aan deze beslissing. Het zal niemand verbazen dat de motivatie van het parket tot het stellen van bepaalde onderzoeksdaden erg klein zal zijn als eerder door hetzelfde parket geoordeeld werd  dat die onderzoeksdaden niet nodig waren.
  • In hoofde van de vermoedelijke dader bestaat er bovendien de vrees dat hij veel langer dan vandaag opgesloten zal blijven in het kader van het onderzoek.

Op dit moment is het immers zo dat de onderzoeksrechter de zaak waarin een aanhouding is bevolen van A tot Z opvolgt.  Van zodra de onderzoeksrechter vaststelt dat een aanhouding niet meer mogelijk is kan hij/zij meteen de invrijheidstelling bevelen.

In de toekomst zal het onderzoek niet meer opgevolgd worden door de onderzoeksrechter maar door het parket.  De vrees bestaat dat de parketmagistraat niet snel opdracht zal geven tot de vrijlating van een aangehoudene, waardoor deze pas zal worden vrijgelaten bij de eerst komende zitting van de raadkamer.  Deze vrees is ingegeven door het feit dat parketmagistraten minder onafhankelijk zijn dan onderzoeksrechters.  Parketmagistraten maken deel uit van de uitvoerende macht en niet van de rechtelijke macht.  Ze werken in een hiërarchisch systeem, moeten gevolg geven aan het positief injunctierecht van de minister van Justitie en zijn verplicht de instructies van het federaal parket na te leven.

Bovendien heeft het parket niet de gewoonte onderzoeken te voeren à charge en à décharge.  Dit veronderstelt een hele mentaliteitswijziging, die niet van de ene op de andere moment zal gerealiseerd zijn.

Tenslotte slet zich de vraag naar de mogelijkheden die de parketmagistraten zullen hebben om hun dossiers effectief actief op te volgen.  De voorgestelde hervormingen zullen aanleiding geven tot heel wat bijkomend werk.  Zonder de ter beschikkingstelling van aanzienlijke bijkomende middelen voor het parket dreigen deze, dixit het openbaar ministerie, ‘absoluut onverteerbaar te worden in de praktijk’.

III. De afschaffing van de onderzoeksrechter zal resulteren in een compleet onwerkbaar rechtssysteem

Het voorstel zoals dit momenteel op tafel ligt gaat uit van de afschaffing van de onderzoeksrechters en hun omvorming in rechters van het onderzoek. Alle onderzoeken zouden gevoerd worden door het Openbaar Ministerie, enkel voor de meest ingrijpende onderzoeksdaden zou men tot bij de rechters van het onderzoek moeten die dit verzoek onder de loep zouden moeten nemen en eventueel toe staan.

Zoals reeds werd aangekaart door de Onderzoeksrechters zelf maar ook de Ligue des droits de l’homme is een dergelijk systeem volkomen onwerkbaar. Ofwel beslist de rechter van het onderzoek om zijn werk grondig te doen en het gehele dossier dat aan hem voorligt, en dat hij dus niet langer actief opvolgt, aandachtig door te nemen. In dergelijk geval zal het weken, mogelijks maanden duren om de meest eenvoudige onderzoeksdaden te laten uitvoeren. Ofwel beslist de rechter van het onderzoek een absoluut vertrouwen te geven aan het Openbaar Ministerie en stempelt hij zonder meer alles af wat aan hem wordt voorgelegd door het Openbaar Ministerie. In dergelijk geval wordt de figuur van de rechter van het onderzoek herleidt tot een eenvoudige stempelzetter en is er geen sprake meer van enige daadwerkelijke “checks and balances” – nochtans het beweerde uitgangspunt van deze hele hervorming.

Daarnaast duwt deze hele hervorming ook het Openbaar Ministerie in een praktisch gezien onwerkbare situatie. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering eist namelijk dat zij in alle onafhankelijkheid hun onderzoeken kunnen voeren – zowel à charge als à décharge. Dit is echter niet het geval. Grondwettelijk gezien, op grond van artikel 151 Gw., oefent de Minister van Justitie namelijk zware invloed uit op het Openbaar Ministerie door middel van circulaires die vorm geven aan het strafrechtelijk beleid zoals politiek gewenst door de uitvoerende macht. Vandaag de dag moet het Openbaar Ministerie, bijvoorbeeld in Antwerpen, in het kader van de “war on drugs” X percent meer mensen voorleiden voor drugsfeiten en X percent meer zaken voor de correctionele rechtbanken brengen voor drugs. Deze cijfers en druk van de statistieken is zo zwaar dat vandaag de dag verdachten voor het minste vergrijp inzake drugs voor de Onderzoeksrechter worden gebracht om hen naar de gevangenis te sturen. Dit resulteert in bijzonder onrechtvaardige situaties waarbij gevreesd moet worden voor de rechten van verdachten en het aspect "onderzoek a decharge" riskeert dode letter te blijven.

IV. Onvoldoende focus op de fase ten gronde

Daarnaast legt het huidige voorstel tot Wetboek van Strafvordering zich toe op de onderzoeksfase van het strafproces. Minstens even belangrijk is echter de fase ten gronde van het strafproces die momenteel onaangeroerd wordt gelaten maar waar heel wat hete hangijzers blijven bestaan. Denk bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het kunnen horen van getuigen - waarvoor België al meermaals veroordeeld werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maar waarvoor onze strafprocedure nog steeds niets heeft voorzien.

Hetzelfde met betrekking tot de grievenformulieren die in de praktijk aanleiding geven tot veel frustratie bij rechters, advocaten, het openbaar ministerie en vooral de burger omdat deze formulieren vaak niet te begrijpen vallen voor niet-juristen en de sanctie (de beperking van de saisine van de rechter) zeer zwaar is en vaak tot onwenselijke resultaten leidt.

Het is ten slotte ook bijzonder risicovol om de gehele fase van het onderzoek te hervormen zonder te weten op welke wijze dit zal inpassen met de vonnisfase. Beide fasen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten samen beoordeeld worden.

V. Besluit

Het uitgangspunt van de voorgestelde hervormingen aan het wetboek van strafvordering, met name het wegwerken van de ongelijkheid tussen het opsporings- en het gerechtelijk onderzoek,  is op het eerste zicht erg eerbaar.

Jammer genoeg is de wijze waarop getracht wordt  het probleem te remediëren niet verdedigbaar.  De voorgestelde hervormingen leiden geenszins tot een snellere, efficiëntere en meer rechtvaardige justitie.  In tegendeel.  In veel gevallen zal dubbel werk gedaan worden, nu zowel de parketmagistraat als de rechter van het onderzoek zich over de zaak zullen moeten buigen.  Bovendien zal veel kostbare tijd verloren gaan doordat een dossier voortdurend over en weer moet gaan tussen de parketmagistraat en de rechter.  Tenslotte zullen zoveel bijkomende middelen nodig zijn om het parket en de rechter van het onderzoek toe te laten hun taak naar behoren uit te oefenen dat dit niet realiseerbaar is.

De voorgestelde hervormingen zijn dan ook eerder een beperking van de toegang tot het recht dan een uitbreiding ervan.  De Liga voor Mensrechten is dan ook geen fan van deze nieuwe poging om de belangrijke scheiding der machten te doorbreken.

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.