Stoute jongens, kleine klassen
09 augustus 2012
De huidige strafuitvoering faalt, stelt gevangenisdirecteur Hans Claus. Grote, overvolle complexen bestrijden geen criminaliteit, maar bestendigen die. Daarom werkte hij het afgelopen anderhalf jaar met de steun van de Liga voor Mensenrechten en een aantal academici, architecten, magistraten, advocaten, en politici een ambitieus project uit voor een nieuw soort penitentiaire instellingen: kleinschalige detentiehuizen, waar maximaal tien gedetineerden opgesloten zitten, die via een detentie- en reclasseringsplan klaargestoomd worden voor re-integratie in de samenleving. De huizen moeten bovendien een sociale, economische of culturele rol spelen in de buurt waarin ze gevestigd zijn. Claus hoopt in het najaar via een ontwerpresolutie in het parlement groen licht te krijgen van de minister van Justitie voor een proefproject met een vijftal huizen. 'Vergelijkbare projecten in het buitenland tonen een daling van de recidivecijfers.'
‘Ofwel blijven we verder aanmodderen, ofwel proberen we iets nieuws.’ Onder dat motto vatte Hans Claus, al 26 jaar gevangenisdirecteur en 6 jaar inrichtingshoofd in de gevangenis van Oudenaarde, in oktober 2010 samen met de Liga voor Mensenrechten het werk aan voor het uittekenen van het nieuwe detentieproject. ‘We moeten evolueren naar kleinschaligheid en een gedifferentieerde strafuitvoering. De huidige grote tot zeer grote gevangenissen zijn eigenlijk criminaliteitsmachines. Er is een recidive van 60 procent. We zitten in een impasse met de strafuitvoering. We hebben nood aan iets anders.’
In Claus’ concept worden er verschillende soorten detentiehuizen ingericht, zowel wat beveiliging als wat detentie-invulling en begeleiding betreft. De huizen kunnen in de stad worden ingeplant, maar evengoed op het platteland. De strafuitvoeringsrechtbank stelt samen met de gedetineerde een detentie- en reclasseringsplan op, met onder andere een parcours van begeleiding en opleiding doorheen de verschillende types huizen. In de gesloten en halfopen huizen is er een portier, in elk huis is er een huisbegeleider, en de gedetineerden worden gevolgd door een planbegeleider. Die volgt de gevangene op zijn traject door de huizen. De huisbegeleider kan een sociaal-cultureel werker zijn, voor de planbegeleiders wordt gedacht aan bachelors mens- en sociale wetenschappen. Voor de open detentiehuizen gebeuren werk, beroepsopleiding en andere programma’s buiten de muren. In de gesloten huizen is de beroepsopleiding intra muros voorzien.
De huizen worden gegroepeerd in een ‘detentiestreek’, met een volledig aanbod en één directie per streek. Claus denkt voor die detentiestreken aan de ‘zeventien provincies’, waar de krant De Morgen een tijdje geleden gewag van maakte: volgens telefoongegevens is België eigenlijk opgedeeld in 17 gebieden waar de mensen regelmatig contact met elkaar hebben. ‘Nu moet een gedetineerde die een reclasseringsproject wil volgen, soms van Brugge naar Turnhout verhuizen, waardoor je het contact met zijn familie en sociale omgeving bemoeilijkt. Als hij in zijn eigen streek een volledig traject kan volgen, neem je alvast dat probleem weg.’
Laatste stuiptrekking
‘In eerste instantie mikken we op gevangenen die nog niet in de gevangenis hebben gezeten, of van wie het elektronische toezicht mislukt is. Ik denk zelf dat uiteindelijk alle gedetineerden in aanmerking komen. Maar omwille van schaalvoordelen en het ontbreken van reclasseringsperspectief in België bij een derde van de gedetineerden, denken experts aan twee derden.’
Ook beroepscriminelen? ‘Waarom niet. En als we hen niet kunnen bereiken? Dat is nu ook zo. Je kunt het maar proberen. Een bijkomend voordeel van die kleinschalige detentie is alvast dat de gedetineerden zich niet kunnen wegstoppen in de massa.’
A rato van gemiddeld 10.000 Belgische gevangenen, maakt dat dus 1.000 huizen. ‘Inderdaad. Er kunnen clusters van huizen worden gemaakt, maar dat zou ik beperken tot maximaal drie, omdat het anders weer een gemeenschap op zich wordt, en dat is niet de bedoeling. Het huis moet geïntegreerd zijn in de buurt waar het staat. Er kan bijvoorbeeld een fietsenwerkplaats in onder gebracht worden, of een dierenasiel, een sociaal restaurant of een bibliotheek.’
Ondertussen bouwt de overheid op verschillende plaatsen in het land wel nieuwe mastodonten. ‘En dat is met het schaamrood op de wangen. De grote gevangenissen zijn een laatste stuiptrekking. Eigenlijk geeft men met die bouw de eigen mislukking toe om een naar een ander soort detentie te evolueren. Mensen vergeten soms dat grootschalige gevangenissen niet altijd bestaan hebben. En nu moeten we ervan af. We leven ondertussen in een andere tijd.’
Zal dit voor veel mensen, en in het bijzonder politici, toch niet wat soft klinken? Er is toch een tendens in de samenleving naar meer en harder straffen. ‘Dit is niet soft, dit is flink. Het gaat wel degelijk om gevangenissen. Men heeft lang gesproken over alternatieve straffen, maar nu komt men tot de vaststelling dat er in het sociaal weefsel te weinig voorzieningen zijn om dat waar te maken. Je kunt de detentie dus nooit volledig uitschakelen, maar je moet er geen criminaliteitsmachines van maken. Het doel is toch minder recidive. Bovendien geeft de kleinschalige detentie ons de kans om ook de korte gevangenisstraffen uit te voeren. Dat gebeurt nu helemaal niet.’
En hoeveel moet dat allemaal kosten? ‘Uit de schamele bronnen waarover we beschikken, hebben we berekend dat als de overheid de bouw van een gevangenis helemaal zelf zou kunnen bekostigen, de kost van één cel 150.000 euro zou zijn. Maar dat kan de overheid niet, en daarom worden de nieuwe gevangenissen nu via publiek-private samenwerking gebouwd. Met als gevolg dat de kostprijs van een cel oploopt tot 1,1 miljoen euro. Onze kleinschalige detentie kost 260.000 euro per cel. Dat is een stuk goedkoper dan de huidige PPS-structuur. Een bijkomend voordeel is dat je bij capaciteitsproblemen makkelijker kan uitbreiden, of inkrimpen als er een plaatsoverschot is.’
Moet hiervoor bepaalde wetgeving aangepast worden? ‘Enkel de basiswet, omdat het detentieplan aansluiting moet vinden op het reclasseringsplan, en de wet op de externe rechtspositie van de gedetineerden, om de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd te maken voor het detentieplan. Ook een aantal wijzigingen aan de wet op de voorlopige hechtenis en het gerechtelijk wetboek dringt zich dan op. Maar in een eerste fase kan voor het proefproject met een protocolakkoord worden gewerkt.’
Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.