Terrorismewetgeving: een aanslag op mensenrechten?

25 juni 2009

Vandaag dinsdag 9 juni zal de Commissie Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers zich wijden aan een evaluatie van de antiterrorismewetgeving. We willen deze gelegenheid aangrijpen om de aandacht van de parlementsleden te vestigen op bepaalde nefaste gevolgen van de huidige wetgeving en evoluties die de een achteruitgang zouden betekenen voor de fundamentele rechten. Hierbij willen we de parlementsleden oproepen om deze evaluatie met de nodige ernst te benaderen.

Op 1 juni 2007 hebben tientallen middenveldorganisaties een platform ondertekend voor de bescherming van de grondwettelijke vrijheden van vereniging en meningsuiting .

De ondertekenaars stelden met bezorgdheid vast dat in naam van de strijd tegen het terrorisme het wettelijke arsenaal, de middelen en machten ter beschikking gesteld van de parketten, politiediensten en informatiediensten een ongeremde groei kenden, genoodzaakt door de “strijd tegen het terrorisme”. De ondertekenaars stelden vast dat bepaalde van deze bevoegdheden, soms worden gebruikt om legale sociale bewegingen te onderdrukken die losstaan van het terrorisme. Op die manier worden de grondwettelijke vrijheden van vereniging en meningsuiting bedreigd. Frappante voorbeelden zijn de vervolgingen tegen Greenpeace of tegen de andersglobalisten van D14, die beiden enkel wettelijk gebruik hebben gemaakt van hun fundamentele rechten.

Tegelijkertijd willen we herinneren aan de gerechtelijke successen die zijn geboekt in de bescherming van de vrijheden. Zo werd de Belgische staat veroordeeld omdat een onderzoeksrechter de machtiging had gegeven voor het afluisteren van Luikse andersglobalisten; een Nederlandse rechter heeft de uitlevering van Bahar Kimyongür aan Turkije geweigerd omdat hij er niet had kunnen ontsnappen aan een onmenselijke of vernederende behandeling; het Hof van Beroep van Antwerpen heeft geoordeeld dat informatieverspreiding niet onder terrorisme valt en heeft Bahar Kimyongür en medebeschuldigden voor deze feiten vrijgesproken.

Het mag dan al zo zijn dat verschillende jurisdicties hun rol van beschermer van de rechtstaat opnemen, voor de betrokkenen die gerechtelijk vervolgd worden is dit alles behalve een verrijkende ervaring. En het is precies hierover dat de parlementsleden geïnterpelleerd moeten worden: worden de enorme middelen die ter beschikking worden gesteld van de repressieve diensten gebruikt om te strijden tegen groeperingen die onze democratieën bedreigen met blinde aanslagen? Dit is zeker gedeeltelijk het geval maar, zoals recente berichtgeving aantoont, worden enorme middelen ingezet om volksvertegenwoordigers van de groene fractie te bespieden, om gedurende meer dan 10 jaar een persoon te vervolgen met als enige tenlastelegging het verspreiden van nieuwsberichten, om, opnieuw, gedurende meer dan 10 jaar de andersglobalisten te achtervolgen (de Belgische Staat heeft beroep aangetekend tegen het vonnis dat de Luikse andersglobalisten vrijspreekt door de rechterlijke macht, enz.).

Ook sprekend is, de bekendmaking door de Federale Procureur tijdens zijn hoorzitting in het Parlement, dat sinds de inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003 betreffende terroristische misdrijven slechts 2,44% van de observaties, 1,8% van de infiltraties en minder dan 5% van het gebruik van informateurs voortkwamen uit onderzoeken in het kader van terrorisme… Wat betekent dat de onderzoeksmiddelen die de fundamentele grondrechten aantasten en werden aangenomen voor de strijd tegen het terrorisme in meer dan 95% van de gevallen aangewend worden voor onderzoeken die niet vallen onder deze tenlastelegging!

Ondanks deze vaststellingen en de parlementaire evaluatie die op til is, breiden nieuwe vrijheidsbedreigende procedures, praktijken en wetgeving zich gestadig uit.

De Raad van de Europese Unie heeft bijvoorbeeld een kaderbesluit aangenomen, door de Belgische regering in Belgisch recht om te zetten, dat het toepassingskader van de antiterrorisme wetgeving verder uitbreidt. “Aanzetten tot terrorisme” zal in de toekomst strafbaar zijn, ook al is deze “aanzet” indirect. Wat precies verstaan moet worden onder ‘indirecte aanzet’ is onduidelijk. Bovendien zijn de voorbeelden die de Federale Procureur gaf, niet geruststellend: hij vernoemde o.a. het voorbeeld van een website die informatie verspreidt over de werking van de informatiediensten en van de politie. En dit is juist het geval voor vele journalisten en NGO’s die werkzaam zijn in dit laatste domein en die een evenwichtige burgerlijke controle vormen op diensten die per definitie in het duister werken. De mogelijke gevolgen van deze nieuwe beschuldigingsgrond voor de vrijheid van meningsuiting zijn duidelijk.

Ook behandelt de Senaat op dit moment een wetsvoorstel betreffende de bijzondere inlichtingenmethoden. Het voorstel geeft de veiligheids- en inlichtingendiensten tal van nieuwe bevoegdheden zoals telefoontap, heimelijke huiszoekingen, infiltratie,… Deze nieuwe bevoegdheden zullen wettelijk deel uitmaken van het arsenaal van de Staatsveiligheid en zijn militaire tegenhanger. Het gevaar bestaat er vooral in dat de opdrachten van deze diensten op danig vage manier worden gedefinieerd dat ze het bespioneren toelaten van talrijke politieke en sociale bewegingen. Aldus is de Staatsveiligheid bevoegd voor de bespieding gedefinieerd als “het verzamelen of het leveren van informatie niet toegankelijk voor het publiek”. Kortom, dezelfde definitie als deze van het werk van journalisten, NGO’s, en vele anderen.

Dit zijn enkele voorbeelden van de onrustwekkende evolutie naar een verhoogde onderdrukking van bepaalde sociale bewegingen, die al vlug meer en meer als dissidenten worden beschouwd terwijl ze niet meer doen dan het uitoefenen van hun fundamentele vrijheden.

De ondertekenaars van dit opiniestuk benadrukken het actuele karakter van de platformtekst van 1 juni 2007 en wijzen erop dat de bescherming van de grondwettelijke vrijheden van vereniging en meningsuiting essentieel is in een democratie. De autoriteiten hebben niet alleen geen enkel initiatief genomen om de in juni 2007 aan het licht gebrachte repressieve afwijkingen recht te zetten of te voorkomen, in tegendeel, er is juist een toename van wetgeving die deze rechten bedreigt.

Wij verzoeken dus de parlementsleden zich in te zetten voor de bescherming van de meest elementaire rechten van de burger door een herziening van praktijken, procedures en wetgeving die de fundamentele vrijheden bedreigen en door een strikte omkadering van de nieuwe voorstellen. The times they are a-changin…

Michel Genet, Directeur, Greenpeace België
Benoît Van der Meerschen, Voorzitter, Ligue des droits de l’Homme
Jos Vander Velpen, Voorzitter, Liga voor Mensenrechten
Dan Van Raemdonck, Woordvoerder Comité T

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.