U roept op tot barmhartigheid en meent dat de Liga voor Mensenrechten ‘zich verliest in kortzichtigheid en blind nastreven van het principieel gelijk' wanneer zij in verzet gaat tegen hoe het Gentse stadsbestuur bepaalde vormen van bedelarij bestraft (DS 12 april.

U vergist zich.

Bedelarij an sich is niet strafbaar. En maar goed ook. Bedelaars bevinden zich door de band in een maatschappelijke zwakke positie, hebben geen sociaal vangnet en kennen de weg naar de hulpverlening niet. Om die redenen zijn zij overgeleverd aan de barmhartigheid van ons allen.

Georganiseerde bedelarij, die als een vorm van mensenhandel kan worden beschouwd, uit de stad bannen is nu doenbaar op grond van de federale strafwet.

Maar wat door het Gentse bedelverbod strafbaar wordt gesteld, zijn niet de gevallen van exploitatie van de bedelarij. Het Gentse bedelverbod wil alleen die vormen van bedelarij aan banden leggen die ‘overlast' met zich meebrengen. Niet vanuit menslievendheid, barmhartigheid of een diepgewortelde solidariteit, maar vanuit een ‘a-solidariteit', omdat de bedelende medemens het Gentse straatbeeld ‘vervuilt' en de niet-bedelende stadsgenoten een onbehaaglijk gevoel geeft.

Elk beeld dat blijkt geeft van andermans armoede uit de stad bannen, is dat solidair te noemen? Maatschappelijk zwakke personen bannen die zich bedelend op de openbare weg begeven, geeft weinig blijk van barmhartigheid.

Wat de Liga wel aanvecht is dat een ‘sociale' stad als Gent de vaak enige overlevingskansen van maatschappelijk zwakken drastisch beperkt, enkel en alleen omdat het ons, de andere die niet hoeft te bedelen om bestaansmiddelen, stoort. De stad zou de doorstroom naar dienstverlening kunnen bevorderen, maar ze kiest voor een repressief optreden in plaats van een sociaal helend. Ze weet bovendien al te goed dat dit geen zoden aan de dijk zal brengen. Want een boete opleggen aan een bedelaar is als een gratis knipbeurt aanbieden aan een kale man.