Camerabewaking en privacy - het standpunt van de Liga voor Mensenrechten

08 december 2005

In het Belgische recht is er geen alomvattende specifieke wetgeving rond camerabewaking. Camerabewaking valt wel onder het toepassingsgebied van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (‘privacywet’). In deze nota wordt de toepassing van de privacywet op camerabewaking besproken. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan camera’s op de arbeidsplaats en camerabewaking op openbare ruimten. Er wordt gewezen op het gebrek aan heldere basisregels. Tot slot wordt de zin van het toenemende gebruik van bewakingscamera’s in vraag gesteld.

De Privacywet

Toepassingsgebied

Al in haar advies 14/95 bevestigde de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (CBPL) dat beelden gegevens zijn in de zin van de wet van 1992. Er is sprake van persoonsgegevens als de beelden betrekking hebben op één of meerdere personen die geïdentificeerd of identificeerbaar zijn.
Sinds de wetswijziging in 1998 (en advies 34/99 van de CBPL) wordt het filmen van de beelden als een verwerking van gegevens beschouwd. De vroegere vereiste dat de gegevens ook opgeslagen moeten worden opdat de wet toepasselijk zou zijn, vervalt.
De wet is toepasselijk op elke bewerking. Ook de eenmalige aanwending van camerabewaking en het gebruik voor een zeer korte periode zijn aan de bepalingen van de wet onderworpen.

Beginselen

Informatieplicht

De gefilmde personen hebben het recht om van het bestaan en de modaliteiten van een gegevensverwerking op de hoogte te worden gebracht. De verantwoordelijke van het camerasysteem moet hen een toelichting geven over de modaliteiten van de verwerking, uiterlijk op het ogenblik van het verkrijgen of de eerste mededeling van de gegevens.
De verplicht mee te delen informatie omvat: naam en adres van de verantwoordelijke of zijn vertegenwoordiger, het doel van de verwerking, het bestaan van het recht op toegang en verbetering van de gegevens en de ontvangers van de gegevens.
De wet legt niet duidelijk vast op welke wijze de informatie gegeven moet worden. De goede trouw vereist dat duidelijke en correcte informatie verstrekt wordt. In haar advies 14/95 stelt de CBPL dat aan de plicht voldaan kan worden door in de buurt van het opnametoestel een leesbaar bericht uit te hangen dat de vereiste informatie bevat.

Aangifteplicht

De verantwoordelijke is verplicht de verwerking vóór de ingebruikname aan te geven bij de Commissie. De aangifte gebeurt per doelstelling of per verwerking (dus niet per geplaatste camera). Het aangeven van een camerasysteem volstaat niet opdat het systeem wettelijk zou zijn. Onder bepaalde voorwaarden worden camera’s voor toegangscontrole vrijgesteld van de aangifteplicht.

Finaliteitafbakening en gerechtvaardigd doel

Het vaststellen van het doel van de bewaking is van essentieel belang voor de rechtsbescherming van de betrokkenen. Bij voorkeur wordt het zo duidelijk en concreet mogelijk geformuleerd. (Vb. toegangscontrole, preventie van vandalisme en diefstal). Als uit het geformuleerde doel volgt dat de privacywet van toepassing is, moet de legaliteit van het doel beoordeeld worden. Het proportionaliteitsbeginsel is hierbij van doorslaggevend belang.

Verenigbaar gebruik

Beeldopnames mogen enkel gebruikt worden voor de opgegeven doelstelling. De CBPL en de rechter hoeven zich bij hun beoordeling niet te houden aan de aangegeven doelstelling, maar kunnen ook de werkelijke doelstelling nagaan. Zowel bewust misbruik als het ondoordacht afwijken van de doelstelling kunnen gesanctioneerd worden.

Proportionaliteit

Om de proportionaliteitstoets te doorstaan, moet het camerasysteem niet enkel nuttig, maar ook noodzakelijk zijn om het vooropgestelde doel te bereiken. De verweerder moet kunnen aantonen op basis van bv. aanhoudende ernstige inbreuken of advies van een onafhankelijke veiligheidsexpert dat er geen alternatieven beschikbaar zijn. Niet-relevante opnames moeten vermeden worden. Verder moet ook rekening gehouden worden met de bewaartijd van de gegevens. Tot slot mag de belangenverhouding tussen de betrokkene en de verantwoordelijke niet verstoord worden.

Beveiliging

Monitors waarop de gefilmde beelden getoond worden, mogen enkel toegankelijk zijn voor het bewakingspersoneel.

Bewaring en inzage

De beelden mogen niet langer bewaard worden dan nodig is voor het bereiken van het doel. (vb. een halve dag – twee dagen).
In beginsel heeft elke betrokkene recht op inzage van de beelden, tenzij deze in handen zijn van politie en justitie. Het weigeren van inzage in beelden die nog niet vernietigd zijn, is strafbaar.

Camerabewaking op de werkvloer

In het arbeidsrecht werd het gebruik van camera’s expliciet geregeld in CAO 68 van 16 juni 1998 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de camerabewaking op de arbeidsplaats. De CAO geeft een duidelijke definitie van camera-bewaking, beschrijft de voorwaarden waaronder camerabewaking toegelaten is, en welke voorschriften nageleefd moeten worden. De principes van de privacywet worden bevestigd en verfijnd. Interessante voorbeelden van verfijningen zijn het opnemen van een limitatieve lijst van doelstellingen waarvoor camerabewaking geoorloofd is en het onderscheid dat hierbij gemaakt wordt tussen voortdurende en tijdelijke camerabewaking (art.5). Er wordt voorzien in een informatieplicht aan de ondernemingsraad, het comité voor preventie en bescherming op het werk, de vakbondsafvaardiging of de werknemers. Bij controle van de arbeidsprestaties en inmenging in het privé-leven van de werknemer gelden strengere regels. Indien de beelden ook opgenomen en bewaard worden, gelden extra plichten voor de werkgever en is er meer bescherming voor de werknemer voorzien.
Al bij al kan gesteld worden dat CAO 68 een heldere toepassing van de privacywet vormt waarbij rechtszekerheid en voldoende rechtsbescherming geboden worden aan de werknemer.

Een bijzonder aandachtspunt: camerabewaking in openbare ruimten

Ondanks het grote aantal wetten over camerabewaking, is nog geen algemene regeling getroffen voor camerabewaking op openbare ruimten. De belangrijkste toepasselijke regels zijn die van de wet van 4 augustus 1996 betreffende de erkenning en het gebruik van bemande en onbemande automatische werkende toestellen in het wegverkeer en de privacywet.

Het toepassingsgebied van de wet van 4 augustus 1996 beperkt zich tot toestellen voor opsporing van verkeersinbreuken. Voor camera’s geïnstalleerd voor verkeerscontrole of toezicht op de openbare weg is er dus nog geen specifieke wettelijke omkadering. Door de technische vooruitgang zal individualiseerbare persoonscontrole door camera’s voor verkeersgeleiding mogelijk worden. Bovendien is het niet ondenkbaar dat verkeerscamera’s gemanipuleerd worden om omliggende huizen te filmen. Tot slot zal het binnenkort technisch mogelijk zijn om één camerasysteem zowel voor verkeersgeleiding als voor vaststelling van verkeersmisdrijven te gebruiken. Een meer algemene normering is dus nodig, wil men ontduiking van de wet van 4 augustus 1996 voorkomen.

Het moet benadrukt worden dat de privacywet ook toepasselijk is op open ruimten. De wet is toepasselijk ongeacht de plaats waar de camera zich bevindt van zodra identificatie van de gefilmde personen mogelijk is.
De toepassing van het proportionaliteitsbeginsel leidt tot de conclusie dat gegevensinzameling op openbare en voor het publiek toegankelijke plaatsen enkel mag gebeuren binnen het kader van preventie en vaststelling van misdrijven op bijzonder gevaarlijke plaatsen (vb. bij geld-transporten). Identificatie van de betrokken personen mag enkel mogelijk zijn indien dit nodig is voor het bereiken van het nagestreefde doel.

Nood aan een algemene wettelijke omkadering

Over camerabewaking bestaat in België een hoop wetgeving (voor politie, privé-detectives, notarissen, gerechtsdeurwaarders, journalisten,…). Het probleem is dus niet een gebrek aan wetgeving, maar wel het ontbreken van een heldere basis en een geïntegreerde aanpak.
In de rechtsleer wordt voorgesteld handelingen die absoluut niet door de beugel kunnen (vb. filmen van mensen in hun woning zonder hun toestemming) in het strafwetboek op te nemen (vgl. Nederland[1] en Frankrijk). Op deze manier wordt een duidelijke wettelijke basis gevormd, van waaruit kan gewerkt worden aan verdere reglementering (vb voor openbare ruimten). CAO 68 kan hierbij als voorbeeld gelden.
Bij dit alles is een geïntegreerde aanpak nodig, waarbij de verschillende overheidsdiensten ( in het bijzonder justitie, binnenlandse zaken en sociale zaken) betrokken worden.
Tot slot gelooft de Liga dat de invoer van een systeem van vergunningen een goede zaak zou zijn.

Bedenkingen

Biedt camerabewaking werkelijk een oplossing voor criminaliteit, of heeft het eerder een verplaatsing van criminaliteit tot gevolg?

Bestrijden camera’s criminaliteit, of vooral het onveiligheidsgevoel?

Wegen de baten van camerabewaking wel op tegen de kosten van plaatsing en onderhoud?

 

Bronnen

De Hert,P. , De Schutter, O. en Gutworth, S., « Pour une réglementation de la vidéosurveillance », J.d.T. 1996, 569-579.
Advies 34/99 CBPL 13 december 1999
De Hert, P., ed., “Het respect voor de Privacy”, Brussel, Politeia, losbl.
De Hert, P., « Camerabewaking en de privacywet », Private Veiligheid , 2005 nr. 6, p 9-10.
De Hert, P., « Is een derde privacywet nodig ?», Private Veiligheid , 2005 nr. 6, p 12-13.

Noten

[1] Art 139f Sr: Heimelijk cameratoezicht: Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft
1° hij die, gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een voor het publiek toegankelijke plaats een afbeelding vervaardigt.
2° hij die beschikking heeft over een afbeelding welke, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, door of ten gevolge van een onder 1° strafbaar gestelde handeling is verkregen.
Art. 441b Sr: Heimelijk cameratoezicht: Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, gebruik makende van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, van een persoon, aanwezig op een voor het publiek toegankelijke plaats, wederrechtelijk een afbeelding vervaardigt.

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.