België opnieuw veroordeeld door Europees Hof voor opsluiting van kinderen zonder papieren

26 januari 2010

Muskhadziyeva tegen België, 19 januari 2010

Op 19 januari werd België opnieuw veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor de opsluiting van minderjarige kinderen in gesloten centra voor vreemdelingen. Opnieuw, want in 2006 werd de Belgische overheid al eens veroordeeld naar aanleiding van de opsluiting en uitwijzing van het 5-jarige Congolese meisje Tabitha (Hof Mensenrechten, 12 oktober 2006, Mubilanza Mayeka en Kaniki Mitunga t. België). Naar aanleiding van deze zaak kwam een wettelijke regeling tot stand (de Voogdijwet) die ervoor zorgde dat niet-begeleide minderjarigen niet langer in gesloten centra terechtkomen. De wetgever oordeelde echter dat het arrest niet tot gevolg had dat ook een einde gesteld moest worden aan de opsluiting van kinderen samen met hun ouders. En daar gaat deze nieuwe veroordeling nu precies over.

Op 12 oktober 2006 vroeg de Tsjetsjeense Aina Muskhadzhiyeva in België asiel aan voor zichzelf en haar vier minderjarige kinderen (Alik, 6 jaar; Liana, 5 jaar; Khadizha, 3 jaar en Louisa, 7 maanden). Ze had geen identiteitsbewijs bij zich, maar via haar vingerafdrukken kon men achterhalen dat ze de EU was binnengekomen via Polen. De DublinII-verordening maakt het mogelijk om asielaanvragers in een EU-land terug te sturen naar het eerste land in de EU waar ze een aanvraag indienden. België keurde de asielaanvraag dus af, en zou het gezin uitwijzen naar Polen.

Op 22 december werd het gezin opgepakt en opgesloten in het centrum 127bis. Verschillende pogingen om deze opsluiting aan te vechten (voor de Raadkamer en het Hof van Beroep) leverden niets op. Intussen ging de gezondheid van de kinderen snel achteruit. Op 11 januari werden ze onderzocht door Artsen Zonder Grenzen. Er werd vastgesteld dat de kinderen, en vooral Kadhiza, ernstige symptomen vertoonden van psychische en lichamelijke trauma's. Khadizha leed onder posttraumatische stress en bleek veel angstiger te zijn dan andere kinderen van haar leeftijd. Ze had regelmatig nachtmerries waaruit ze roepend en huilend wakker werd, ze verstopte zich onder tafel zodra ze iemand in uniform zag, en sloeg haar hoofdje tegen de muren. Liana had ademhalingsproblemen. Tien dagen later volgde een tweede onderzoek door AZG, waarbij de dokter vaststelde dat de situatie nog verslecht was. Ook de moeder stond onder grote stress, wat een negatief effect had op de toestand van de kinderen. De dokter meende dat het gezin vrijgelaten moest worden om verdere psychische schade te vermijden.
Op 24 januari werd cassatieberoep ingesteld tegen de beslissing om hun opsluiting te verlengen. Dezelfde dag werd het gezin uitgewezen.
In Polen werden de kinderen opnieuw onderzocht door een psycholoog, die meende dat de toestand van Kadizha kritiek was, en wellicht te wijten aan haar detentie in België.

Het Hof begint zijn redenering met een verwijzing naar de zaak Tabitha. Daarin kwam het tot de conclusie dat de opsluiting van Tabitha in een gesloten centrum voor volwassenen een onmenselijke en vernederende behandeling was. Ze was er ver van haar ouders, er was niemand die zich over haar moest ontfermen, er was geen bijzondere omkadering of psychologische begeleiding. Dat de kinderen in deze nieuwe zaak vergezeld waren van hun moeder, doet niet af aan de plicht van de Belgische overheid om kinderen te beschermen en het belang van het kind steeds voorop te stellen, zo stelt het Hof (§58). De kinderen verbleven meer dan een maand in een gesloten centrum dat niet aangepast is aan de noden van kinderen. Daarbij kwam nog hun slechte gezondheidstoestand. Het Hof benadrukt dat het Verdrag voor de Rechten van het Kind (art 22) de lidstaten ertoe verplicht om kinderen die asiel willen aanvragen, de nodige bescherming en bijstand te bieden, of ze nu alleen zijn of in het gezelschap van hun ouders (§62). Het besluit dan ook dat de detentie van de jonge kinderen, gedurende een maand, en gezien hun gezondheidsproblemen, een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakt (§63).

In hoofde van de moeder stelt het Hof geen schending vast van artikel 3 EVRM. Het Hof meent dat de schending van de mensenrechten van een familielid enkel een vernederende of mensenonterende behandeling kan uitmaken als er een extra dimensie is, bijvoorbeeld door de bijzondere relatie met het slachtoffer, de mate waarin het familielid getuige is geweest van de feiten, of door de manier waarop de autoriteiten omgingen met een klacht. Het Hof meent dat de zaak zich hierin wel duidelijk onderscheidt van de zaak Tabitha. Tabitha's moeder verbleef op het moment van de feiten in Canada, en kreeg van de Belgische overheid enkel een telefoonnummer van het gesloten centrum. In de zaak Muskhadzhiyeva mochten moeder en kinderen de hele tijd samen blijven, wat het leed wellicht verzacht heeft, aldus het Hof (§66).

Intussen worden in België bijna geen kinderen meer opgesloten in gesloten centra. Er loopt al een tijd een proefproject met zogenaamde 'terugkeerwoningen'. Gezinnen met kinderen worden zo niet langer in een gesloten centrum geplaatst, maar in een woning, waar ze onder begeleiding van een coach en mits naleving van een aantal voorwaarden, hun gezinsleven kunnen verderzetten. Een eerste evaluatie van dit initiatief vind je hier: www.vluchtelingenwerk.be.

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.