Waarom trekken de Liga voor Mensenrechten en de Ligue des Droits Humains naar het Grondwettelijk Hof tegen de pandemiewet?

25 februari 2022

De Liga voor de Mensenrechten en de Ligue des Droits Humains hebben op 21 februari bij het Grondwettelijk Hof een verzoekschrift tot nietigverklaring van de Pandemiewet van 14 augustus 2021 ingediend. Wij van mening dat deze wet een noodzakelijk instrument is dat een kader biedt voor het beheer van gezondheidscrises waarmee ons land nog steeds kan worden geconfronteerd. De wet heeft evenwel een aantal tekortkomingen die we ons niet kunnen permitteren aangezien onze grondrechten door deze wet kunnen worden beperkt. We willen deze tekortkomingen dan ook ter beoordeling aan het Hof voorleggen.

Ongeveer achttien maanden lang heeft de regering de gezondheidscrisis beheerd op basis van wettelijke bepalingen die niet voor dit soort situaties bedoeld waren. Beide Liga’s vroegen al sinds het begin van de crisis om een pandemiewet aan te nemen en trokken er zelfs in februari 2021 voor naar de rechter. De pandemiewet kwam er uiteindelijk, pas op 14 augustus 2021, bijna anderhalf jaar na het uitbreken van de pandemie.

Deze wet geeft de federale regering de mogelijkheid om bij koninklijk besluit een epidemische noodtoestand af te kondigen voor ten hoogste drie maanden, die kan worden verlengd. Dit decreet moet binnen 15 dagen door het parlement worden bekrachtigd. De regering kan dan de nodige bestuurlijke politiemaatregelen nemen om "de gevolgen van de noodsituatie voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken". Gouverneurs en burgemeesters kunnen ook versterkte maatregelen nemen indien de plaatselijke situatie zulks vereist. Vanuit het oogpunt van de Liga’s roept deze wet in wezen twee vragen op.

Respect voor het legaliteitsbeginsel

Dit beginsel, dat in het Belgische en internationale recht is verankerd, vereist dat de essentiële elementen van een aan de overheid toegekende regelgevende bevoegdheid bij wet worden geregeld. In het algemeen, en a fortiori wanneer deze delegatie van bevoegdheid het mogelijk maakt de grondrechten te beperken, moet de wet op voldoende nauwkeurige wijze het kader van deze delegatie bepalen. In dit geval delegeert de pandemiewet een reeks administratieve politiemaatregelen aan de uitvoerende macht (regeringen, gouverneurs, burgemeesters), maatregelen die de rechten en vrijheden van de burgers drastisch kunnen beperken: toegang tot het grondgebied, sluiting van inrichtingen, beperking of verbod van de verkoop van bepaalde goederen of diensten, verbod of beperking van samenscholingen, verplaatsingen, enz.

De vaagheid in de wet laat teveel ruimte aan federale, regionale of lokale autoriteiten om ervoor te kiezen meer of minder strenge maatregelen te nemen, aan bepaalde maatregelen een andere inhoud zouden kunnen geven naar gelang van hun eigen interpretaties, etz. Dit leidt uiteindelijk tot een onsamenhangende territoriale versnippering van de maatregelen en onduidelijkheid voor de burger. Dit is niet onbelangrijk aangezien op inbreuken op deze maatregelen strafrechtelijke sancties staan. Zoals het beheer van de crisis in de afgelopen twee jaar heeft aangetoond, is het van essentieel belang de beperkingen van de vrijheden zo duidelijk en strikt mogelijk te omschrijven en het niet aan de uitvoerende autoriteiten over te laten deze op extensieve of uiteenlopende wijze te interpreteren. Het ontbreken van een nauwkeurige omschrijving in de pandemiewet van de aard en de modaliteiten van deze beperkingen lijkt ons dan ook in strijd met het legaliteitsbeginsel.

Het recht op doeltreffende rechtsmiddelen

Voorts wordt het vage karakter van deze delegatie van bevoegdheden aan de uitvoerende macht gerechtvaardigd door het feit dat er rechtsmiddelen beschikbaar zullen zijn om door de administratieve autoriteiten genomen besluiten aan te vechten. In werkelijkheid leert de ervaring dat dergelijke beroepen uiterst beperkt en ondoeltreffend zijn. Gezien het radicale karakter van de maatregelen die de uitvoerende macht kan nemen en de mate waarin zij inbreuk maken op de grondrechten, moet de wetgever er echter voor zorgen dat individuen over doeltreffende rechtsmiddelen beschikken.

Gelet op het doel van de maatregelen en de duur ervan - beperkt tot drie maanden - kon alleen een uiterst dringend beroep bij de Raad van State voldoen aan het vereiste van een daadwerkelijk rechtsmiddel. De voorwaarden voor toegang tot de procedure van uiterste spoedeisendheid zijn echter van dien aard dat het niet echt een "beschikbaar" rechtsmiddel is, zoals blijkt uit de ervaring van twee jaar procederen voor deze rechtbank. De overgrote meerderheid van de beroepen is verworpen op procedurele gronden die verband houden met de spoedeisendheid, zonder dat de inhoud van de grieven ooit door de betrokken rechtbank is onderzocht. De voorwaarden van uiterste spoedeisendheid voor een beroep op de Raad van State zijn dus duidelijk ongeschikt voor geschillen over maatregelen ter bestrijding van een epidemie.

Meer dan een schijn van wettigheid

De Liga’s hebben lang aangedrongen op een wettelijk kader dat de beperking van fundamentele rechten in de context van een pandemie moet omkaderen, maar aan deze oproep is slechts gedeeltelijk gehoor gegeven. Het verzoek om parlementaire inspraak in dit verband was immers niet bedoeld om de genomen maatregelen een schijn van wettigheid te geven of om het beheer van de pandemie te kunnen voortzetten zoals vóór de pandemiewet.  De Liga’s vinden het belangrijk om in het parlement een herhaald en diepgaand debat uit te lokken over de legitimiteit en de inhoud van deze beperkingen. Achter de technische overwegingen van dit beroep gaat de hypothese schuil - die lijkt te worden bevestigd door het debat in het Parlement over de verplichte vaccinatie - dat de betrokkenheid van de wetgevende macht bij de vaststelling van deze maatregelen niet alleen democratisch is, in die zin dat een veelheid van standpunten tot uiting zou kunnen komen, maar ook dat deze maatregelen aan legitimiteit zouden winnen.

 

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.

Reacties

Frederik Feys - 3 jaar geleden
Terechte punten. Ik vul graag aan: 1) De pandemiewet moet duidelijk omschrijven wanneer sprake is van een noodtoestand. 2) Mensenrechteninperkende maatregelen kunnen enkel als er duidelijk wetenschappelijk bewijs is voor hun doeltreffendenheid. Zodat ze een tijdelijke inperking rechtvaardigen omwille van een groter na te streven goed. 3) Duidelijke omschrijving van exitcriteria die een mogelijke verlenging tegenhouden.